Cirkelen
De techniek van het cirkelen is een krachtige vraagtechniek die vaak wordt gebruikt vanwege de effectiviteit ervan bij het vergroten van taalbegrip en -productie bij leerlingen.
Het doel van het cirkelen is om de leerlingen te betrekken bij de input en hen te stimuleren tot het actief gebruiken van de taal. Door herhaaldelijk vragen te stellen en te reageren op de antwoorden van de leerlingen, wordt de input begrijpelijker en wordt het begrip van de leerlingen versterkt. Cirkelen moedigt ook natuurlijke conversatie aan, omdat het leerlingen in staat stelt om op een spontane manier te reageren op vragen en opmerkingen van de leerkracht.
De kracht van het cirkelen ligt in zijn flexibiliteit en aanpasbaarheid aan verschillende leerlingen en situaties. Het kan worden gebruikt in verschillende taalvaardigheidsniveaus en met verschillende leeftijdsgroepen. Door het actief betrekken van de leerlingen en het creëren van een dynamische en interactieve leeromgeving, draagt cirkelen bij aan het succes van het taalverwervingsproces binnen CI-onderwijs.
Tijdens het cirkelen worden verschillende soorten vragen gesteld om begrip te controleren en interactie te bevorderen. Er zijn vier hoofdtypen vragen, en eigenlijk vijf als we het vervolg van het verhaal meetellen.
In dit diagram zie je hoe Blaine Ray cirkelt tijdens het vragen van een verhaal (TPRS).
Het doel van het cirkelen is om de leerlingen te betrekken bij de input en hen te stimuleren tot het actief gebruiken van de taal. Door herhaaldelijk vragen te stellen en te reageren op de antwoorden van de leerlingen, wordt de input begrijpelijker en wordt het begrip van de leerlingen versterkt. Cirkelen moedigt ook natuurlijke conversatie aan, omdat het leerlingen in staat stelt om op een spontane manier te reageren op vragen en opmerkingen van de leerkracht.
De kracht van het cirkelen ligt in zijn flexibiliteit en aanpasbaarheid aan verschillende leerlingen en situaties. Het kan worden gebruikt in verschillende taalvaardigheidsniveaus en met verschillende leeftijdsgroepen. Door het actief betrekken van de leerlingen en het creëren van een dynamische en interactieve leeromgeving, draagt cirkelen bij aan het succes van het taalverwervingsproces binnen CI-onderwijs.
Tijdens het cirkelen worden verschillende soorten vragen gesteld om begrip te controleren en interactie te bevorderen. Er zijn vier hoofdtypen vragen, en eigenlijk vijf als we het vervolg van het verhaal meetellen.
- De ja-vraag: Dit type vraag vereist een bevestigend antwoord, waarbij de leerkracht de zin herhaalt, vaak met de klemtoon op verschillende delen van de zin. Bijvoorbeeld: "Koopt Lisa een bruine hond?"
- De nee-vraag: Hierbij wordt een vraag gesteld waarop het antwoord negatief is. De leerkracht beantwoordt eerst de vraag negatief en herhaalt vervolgens de zin. Voorbeelden zijn:
- Koopt Johan een bruine hond?
- Vindt Lisa een bruine hond?
- Koopt Lisa een zwarte hond?
- Koopt Lisa een bruine hamster? - De of/of-vraag: Deze vraag dwingt de leerling om tussen twee alternatieven te kiezen, waarbij één van de opties de correcte zin is. De leerkracht herhaalt dan ook de gekozen zin. Bijvoorbeeld:
- Koopt Lisa een bruine hond of koop ik een bruine hond?
- Krijgt Lisa een bruine hond of koopt ze een bruine hond?
- Koopt Lisa een bruine hond of een witte hond?
- Koopt Lisa een bruine teddybeer of een bruine hond? - De open vraag: Dit type vraag begint met een vraagwoord (zoals wie, wat, waar) en vraagt naar een specifiek deel van de zin. De leerkracht herhaalt eerst dat deel en vervolgens de volledige zin. Voorbeelden zijn:
- Wie koopt een bruine hond?
- Wat koopt Lisa?
- Hoeveel bruine honden koopt Lisa? - Eventuele vervolgvragen: Deze vragen richten zich niet op de zin zelf, maar op het vervolg van het verhaal. Voorbeelden zijn:
- Waar koopt Lisa die bruine hond?
- Voor wie koopt Lisa die bruine hond?
- Met wie koopt Lisa die bruine hond?
- Waarom koopt Lisa die bruine hond?
- ...
In dit diagram zie je hoe Blaine Ray cirkelt tijdens het vragen van een verhaal (TPRS).
Tijdens een presentatie op een conferentie hoorde ik ooit iemand bedenkingen geven op de manier waarop Blaine Ray cirkelt. Het idee om direct na een zin een vraag te stellen waarop het antwoord 'ja' is, kwam volgens hem vaak 'raar' over bij de leerlingen. Ik herkende dit probleem maar al te goed. Ik worstelde zelf ook vaak met die eerste "ja"-vraag bij het cirkelen. Het voelt gewoon niet logisch aan. Trouwens, ook tijdens het volgen van taallabs op conferenties ervaarde ik vaak zelf dat ik de "ja"-vraag moeilijker vond dan de andere vragen.
Dit kan te maken hebben met de manier waarop onze hersenen informatie verwerken. Wanneer je een vraag hoort, gaan je hersenen op zoek naar een antwoord. Een "ja"-vraag wordt door de hersenen vaak niet meteen herkend als een vraag omdat de relevantie ervan niet direct duidelijk is. Dit kan leiden tot vertraging in het verwerkingsproces omdat de hersenen meer tijd nodig hebben om de vraag te begrijpen en te bevestigen dat het antwoord inderdaad "ja" is. Dit is weliswaar meer een hypothese dan een vaststaand feit. Maar dan wel een hypothese waar ik mij kan in vinden.
Om die reden stel ook ik nu na het geven van een "statement" * nooit een ja"-vraag als eerste vraag. Meestal begin ik met een "nee"-vraag, gevolgd door een "of/of"-vraag. Pas daarna stelt ik eventueel een "ja"-vraag.
* Een statement is een eenvoudige tot complexe zin, afhankelijk van de taalvaardigheid van de leerder. Belangrijk is dat de zin zo is gestructureerd en gepresenteerd dat de leerder in staat is om de betekenis ervan te begrijpen op basis van contextuele en linguïstische aanwijzingen.